Wilde weide met boekweit
In deze bloemenweide groeit ook boekweit, het traditionele gewas van de vroege heidekolonies. De naam is afgeleid van de vruchten, die lijken op beukennootjes en die als tarwe worden gegeten. Ze rijpen meestal in augustus en september. Boekweitmeel is zeer voedzaam en werd daarom veel gebruikt als scheepsproviand. De oorspronkelijk uit Mongolië afkomstige plant is voor het Emsland en de omliggende heidegebieden van bijzonder belang, omdat de plant weinig eisen stelt aan de bodem. Dit was precies wat de eerste kolonisten die zich in de 18e eeuw in het grensgebied met Nederland vestigden, nodig hadden.
De kolonisten droogden het heidegebied door sloten te graven en de grond oppervlakkig af te spitten. In het voorjaar verbrandden ze de bovenste lagen van de grond. Deze ‘veenbrandcultuur’ maakte het niet mogelijk om landbouwgrond te creëren voor de teelt van tarwe of andere granen. Boekweit daarentegen gedijt het beste in de as: al na 100 dagen is het klaar om geoogst te worden. Na slechts zeven oogsten was de grond echter uitgeput, waardoor de veenboeren voortdurend nieuwe velden moesten bewerken en afbranden.
Onder de Pruisische heerschappij (vanaf 1866) werd de boekweitteelt als achterlijk beschouwd en de veenbrandcultuur als belastend. De rook van de brandende heide verspreidde zich over grote delen van Europa en vervuilde de lucht in veel steden. De toen in Duitsland geïntroduceerde hoogveencultuur en het gebruik van kunstmest maakten het mogelijk om productievere gewassen te verbouwen, waardoor boekweit aan belang verloor.