Het lied van de kanaalbouw
's Ochtends om half vijf
dan wordt er heel snel gezegd
volgens ons werk, ja, ja
naar het Hebelermeer over het kanaal…”
Toen tussen 1870 en 1904 het Zuid-Noordkanaal en het 111 kilometer lange kanalenstelsel links van de Eems werden aangelegd, waren er nauwelijks zware machines voor civiele techniek. De liederen van de arbeiders die de aanleg van het kanaal in etappes volgden, vertellen hoe hard en moeizaam zij werkten om hun schamele loon te verdienen. Vooral in het Bourtanger Moor, waar het veen tot wel acht meter dik was, was het moeilijk. Deze laag moest met spierkracht worden verwijderd, zodat de bodem van het kanaal op de zandige ondergrond kon worden vastgezet. De werkzaamheden gingen bijna onder alle weersomstandigheden door. Alleen tijdens de wintervorst werd de bouw stilgelegd.
Vooral de bouw van de 20 sluizen en 90 bruggen was een enorm handwerk. Nadat het veen tot op de zandbodem was afgegraven, werden er heipalen in de grond geslagen. Op deze heipalen werd de sluisbodem met stenen geplaveid of werden de palen voor de brugconstructie opgetrokken.
Rond 1885 zongen de kanaalarbeiders in het Hebelermeer tijdens de aanleg van het Zuid-Noordkanaal het lied “Hebelermeer am Kanal” en pasten dit vervolgens aan voor de andere bouwtrajecten. Maar de inhoud is altijd hetzelfde gebleven: het lied gaat over het zware werk van het graven van turf en zand en de lage lonen. En ook over hoe snel het zuurverdiende geld bij de ‘budiker’ (kantine-eigenaar) weer werd uitgegeven en omgezet in drank.
"Ik kan je mijn loon niet geven
en het kost me mijn leven
Ik verdien niets, nee nee
nabij het Hebelermeer aan het kanaal”.