Het dorp van Schöningh
Eduard Schoening, telg uit een gerespecteerde familie van advocaten en artsen uit Meppen, werd in de adelstand verheven vanwege zijn militaire prestaties en verdiensten. Omdat de pas gekroonde graaf behoefte had aan een representatief landgoed, zorgde hij voor de financiële steun van zijn broer Ferdinand Schöningh, een succesvol uitgever, en stichtte hij een heidekolonie midden in het hoogveen. Hiervoor verwierf hij vanaf 1872 samen met enkele hoogwaardigheidsbekleders uit Meppen stapsgewijs 1.500 hectare heidegebied. Om turf te kunnen winnen en het land vervolgens te kunnen gebruiken voor de landbouw, plande de graaf een landgoed met verpachte boerderijen. Hoewel de inkomsten van de huurders aanvankelijk ver achterbleven bij de verwachtingen, verbeterde de economische situatie na de aanleg van het Zuid-Noordkanaal. In 1904 sloot het Rijksinstituut voor Veenonderzoek met zijn proefgebieden voor de kolonisatie van veengebieden in het provinciale heidegebied zich bij het landgoed Schöingh aan.